• in·ter·lin·gu·aal
stellend
onverbogen interlinguaal
verbogen interlinguale
partitief interlinguaals

interlinguaal

  1. (taalkunde) betrekking hebbend op meerdere talen tegelijk
     Neem het geval van een moderne versie van een niet langer begrijpelijke middeleeuwse tekst in ‘dezelfde’ taal: intralinguaal of interlinguaal?[1]
     Vooral op Romaans gebied is de taalgeografie interlinguaal werkzaam geweest.[2]
  1.   Weblink bron
    Dirk Delabastita e.a.
    “Algemeen letterkundig lexicon : vertaling” (vanaf 2012) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    A.A. Weijnen
    “Nederlandse dialectkunde.” (1966), Van Gorcum & - Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke, Assen, p. 15