Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stap·pend
stellend
onverbogen instappend
verbogen instappende

Bijvoeglijk naamwoord

instappend

  1. (transport) een vervoermiddel ingaand
    • De instappend passagier moet eerst inchecken met zijn OV-chipkaart 
  2. (economie) startend met participeren
    • De instappend belegger denkt dat als de koersen stijgen je vooral aandelen moet kopen. 

Werkwoord

vervoeging van: instappen
verbogen vorm: instappende

instappend

  1. onvoltooid deelwoord van instappen

Gangbaarheid