• in·slui·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord insluiting insluitingen
verkleinwoord

de insluitingv

  1. de keer dat men iets ergens in een gesloten omgeving wegsluit
     Het ministerie van Economische Zaken brengt op verzoek van de Tweede Kamer de consequenties van overheidssteun aan Borssele in kaart. Vooruitlopend daarop heeft Spring Associates in opdracht van de milieuorganisaties Greenpeace en WISE drie scenario's doorgerekend: openhouden, sluiten en insluiting (waarbij de centrale nu dichtgaat, maar pas over tientallen jaren wordt ontmanteld).[2]
  2. (juridisch) de keer dat iemand in hechtenis wordt genomen en opgesloten wordt in een huis van bewaring of gevangenis
     Vorige week dinsdag werd de man vanwege openbare dronkenschap opgepakt en meegenomen naar het bureau in Amersfoort. Omdat hij niet meewerkte aan zijn insluiting kreeg hij een duw van een agent. Daardoor viel hij en raakte gewond aan zijn hoofd. Hij werd voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht en is daar, ruim een week later, dus overleden.[3]
  3. (militair) omsingeling, occlusie, blokkade


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rapport: Borssele openhouden kan een half miljard euro kosten” (04-10-2016), NOS
  3.   Weblink bron “Opnieuw arrestant in Amersfoort overleden” (26-01-2017), NOS