insgelijks
- Geluid: insgelijks (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɪnsxəˈlɛiks / (3 lettergrepen)
- ins·ge·lijks
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: evenzo’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
- samenstelling van in en gelijk met het invoegsel -s- met het achtervoegsel -s [2]
insgelijks
insgelijks
- gewoonlijk na een wens of groet: hetzelfde
- Vrolijk kerstfeest! Insgelijks!
- Het woord insgelijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insgelijks" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "insgelijks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ insgelijks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be