innoveren
- in·no·ve·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘als nieuwigheid invoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1512 [1]
- afgeleid van het Franse innover (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
innoveren |
innoveerde |
geïnnoveerd |
zwak -d | volledig |
innoveren
- inergatief iets nieuws bedenken of maken
- De popband wist steeds weer te innoveren.
1. iets nieuws bedenken of maken
- Het woord innoveren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "innoveren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "innoveren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ innoveren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be