• inn·blan·de
Naar frequentie 52174
vervoeging
onbepaalde wijs innblande
tegenwoordige tijd innblander
verleden tijd innblanda
innblandet
voltooid
deelwoord
innblanda
innblandet
onvoltooid
deelwoord
innblandende
lijdende vorm innblandes
gebiedende wijs innbland
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

innblande

  1. overgankelijk, (verouderd) (iets in iets anders) bijmengen
    «En margarinfabrikk skal innblande et bestemt antall prosent smør.»
    Een margarinefabriek moet een bepaald percentage boter bijmengen.
  2. overgankelijk betrekken, deelnemen, inmengen, involveren, verwikkelen
    «Fire av de innblandede bilene ble nærmest totalvrak mens de andre fire fikk mindre skader.»
    Vier van de betrokken auto's waren bijna total loss, terwijl de andere vier lichte schade opliepen.

innblande seg

  1. wederkerend betrekken bij, deelnemen aan, zich inmengen, zich involveren, zich verwikkelen in