• in·ge·wor·teld
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ingeworteld ingewortelder ingeworteldst
verbogen ingewortelde ingeworteldere ingeworteldste
partitief ingewortelds ingewortelders -

ingeworteld

  1. diep en vast in iemand verankerd
     Fout, tante Johannes huis kon nooit beschouwd worden als vijandelijk gebied, dat was alleen een ingeworteld idioot idee van zijn moeder en nietsnut van een halfbroer Acke.[2]
vervoeging van: inwortelen…
verbogen vorm: ingewortelde

ingeworteld

  1. voltooid deelwoord van inwortelen
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535