• in·ge·ni·eus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vernuftig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1602 [1]
  • afgeleid van het Franse ingénieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ingenieus ingenieuzer ingenieust
verbogen ingenieuze ingenieuzere ingenieuste
partitief ingenieus ingenieuzers -

ingenieus

  1. vernuftig, vindingrijk, goed bedacht en gemaakt
    • Dat was een heel ingenieuze oplossing voor het al lang bestaande probleem. 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]