ingenieus
- in·ge·ni·eus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vernuftig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1602 [1]
- afgeleid van het Franse ingénieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ingenieus | ingenieuzer | ingenieust |
verbogen | ingenieuze | ingenieuzere | ingenieuste |
partitief | ingenieus | ingenieuzers | - |
ingenieus
- vernuftig, vindingrijk, goed bedacht en gemaakt
- Dat was een heel ingenieuze oplossing voor het al lang bestaande probleem.
- Het woord ingenieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ingenieus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "ingenieus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ ingenieus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be