infuus
- in·fuus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘intraveneuze toediening’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1967 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | infuus | infusen infuzen |
verkleinwoord | infuusje | infuusjes |
het infuus o
- (medisch) vochttoediening in de bloedvaten
1. vochttoediening in de bloedvaten
- Het woord infuus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "infuus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "infuus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be