vervoeging van
imperar

imperare

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van imperar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van imperar


  • IPA: /ˈim.pe.raːrɛ/
  • im·pe·ra·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
ĭmpĕrāre ĭmpĕrō ĭmpĕrāvi ĭmpĕrātus
eerste vervoeging volledig

ĭmpĕrāre

  1. bevelen, commanderen
  2. heersen, besturen
  3. eisen

ĭmpĕrāre

  1. passief imperatief praesens, tweede persoon enkelvoud van ĭmpĕrāre
  2. passief indicatief praesens, tweede persoon enkelvoud van ĭmpĕrāre