immigreren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: immigreren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- im·mi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
immigreren |
immigreerde |
geïmmigreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
immigreren
- ergatief een land binnenkomen om zich er metterwoon te vestigen
- Er waren in die tijd vrij veel mensen geïmmigreerd.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een land binnenkomen om zich er te vestigen
Gangbaarheid
- Het woord immigreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "immigreren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be