• ij·ze·ren
  • Afgeleid van ijzer met het achtervoegsel -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen ijzeren

ijzeren

  1. van ijzer gemaakt
    • Daarin zit een ijzeren pin. 
     Voor Genie had ik een ouderwetse, kanten blouse gekocht, recht uit Little house on the prairie. En voor Goldie een ijzeren hoefijzer, omdat hij een glans van geluk over zich had.[1]
  2. (figuurlijk) hard en onverwoestbaar
  • [2] met een ijzeren vuist regeren
    op nietsontziende wijze de macht uitoefenen.
  • [2] IJzeren Hein
    1. iemand die stug doorgaat
    (Bargoens) brandkast
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be