Nederlands

 
1. speler voor digitale muziekbestanden
Uitspraak
Woordafbreking
  • iPod
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord iPod iPods
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de iPodm

  1. speler voor digitale muziekbestanden
    • Tijdens hun rit met de metro ziet Mimi overal monsters opduiken maar moeder heeft geen oog voor Mimi's angsten en fantasieën. Ze heeft het te druk met lezen, naar haar iPod luisteren en telefoneren. [1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  pod zn  "peul", als aanduiding van een klein doosje, met het voorvoegsel i-, als verwijzing naar het "internet" waarvandaan de geluidsbestand kunnen worden binnengehaald; merknaam voor een muziekspeler die Apple   in 2001 op de markt bracht
enkelvoud meervoud
iPod iPods

iPod

  1. iPod, speler voor digitale muziekbestanden
Overerving en ontlening