hypothekeren
- Geluid: hypothekeren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌhypoˈtekərə(n) / (5 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌhipoteˈkɪːrə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌhipoteˈkeːrə(n)/
- hy·po·the·ke·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hypothekeren |
hypothekeerde |
gehypothekeerd |
zwak -d | volledig |
hypothekeren
- overgankelijk als hypotheek stellen
- Is het mogelijk om dit te hypothekeren? [1]
- overgankelijk de realisering of het voortbestaan van iets bemoeilijken of in gevaar brengen
- Het woord hypothekeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hypothekeren" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be