Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hyp·no·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hypnotisch hypnotischer
verbogen hypnotische hypnotischere
partitief hypnotisch hypnotischers -

Bijvoeglijk naamwoord

hypnotisch

  1. (medisch) met betrekking tot hypnose (een tijdelijke trance-achtige toestand)
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen