• hy·pen
  • uit het Engels [1]

hypen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hypen
hypete
gehypet
zwak -t volledig
  1. ergens een hype van maken; iets groter maken dan het is; iets kleins opblazen tot iets groots
    • Merrill legt in een statement uit dat er 'eerlijke meningsverschillen geweest zijn over sommige kwesties', die Clinton ook herhaaldelijk heeft verduidelijkt. 'Sommigen kiezen er nu voor de meningsverschillen te hypen, maar die wegen niet op tegen de brede overeenstemming die ze hebben over de meeste onderwerpen.' [2] 
    • Lammers: ,,Gedeeltelijk hypen we elkaar natuurlijk ook allemaal op. Maar het is en blijft een heel bijzonder circuit met alle hoogteverschillen. [3] 
    • ‘Kwetsbare mensen in tijden van macht’ luidt het thema van Kerstnacht 2017. De werktitel klonk een tikje pittiger: #MeToo, oftewel de wereldwijde discussie die dit jaar over (seksueel) machtsmisbruik is losgebarsten. Jaco Zuurmond, Hanneke Siebert en hun collega-predikant Ellen Sonneveld hebben bewust die werktitel niet de wereld in geslingerd. De pers zou het kunnen hypen rondom kerst, kerk en geloof en daar waren ze nou net niet op uit. ,,Nuance is de eerste voorwaarde om samen verder te komen in deze fundamentele discussie over macht en kwetsbaarheid, waarbij iedereen ook diep in zichzelf moet durven kijken.” [4] 
85 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]