• hu·we·lijks·boot·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord huwelijksbootje huwelijksbootjes

het huwelijksbootjeo dim. tant.

  1. het gezamenlijke avontuur aangegaan bij het trouwen
    • Soms komt het huwelijksbootje ook vervaarlijk aan het schommelen. 
  • in het huwelijksbootje stappen