huwelijksbootje
- hu·we·lijks·boot·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | huwelijksbootje | huwelijksbootjes |
het huwelijksbootje o dim. tant.
- het gezamenlijke avontuur aangegaan bij het trouwen
- Soms komt het huwelijksbootje ook vervaarlijk aan het schommelen.
- in het huwelijksbootje stappen
in het huwelijksbootje stappen
|
- Het woord huwelijksbootje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.