Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huurgeld huurgelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huurgeldo

  1. de hoeveelheid geld die de huurder voor het gebruik van een zaak moet betalen aan de verhuurder
    • SP.A vraagt dat de bevoegde ministers bijsturen en ervoor zorgen dat de getroffen klanten hun te veel betaalde huur teruggestort krijgen. Ook CD&V-Kamerlid Veli Yüksel blijft erbij dat dat Proximus het onterecht betaalde huurgeld moet terugbetalen.[2] 
    • Er werden 14.600 Belgische adressen via de website aangeboden. Voor een gemiddelde verhuurder bracht een woning of kamer 2.100 euro aan huurgeld op. Een woning op het Airbnb-platform werd gemiddeld 31 nachten per jaar verhuurd. Gasten trekken ook steeds vaker naar het platteland en niet meer alleen naar de grote steden.[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen