• hut·se·len

hutselen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hutselen
hutselde
gehutseld
zwak -d volledig
  1. overgankelijk met stotende bewegingen door elkaar mengen tot een ongeordend geheel waarin delen nog wel te herkennen zijn
    • Koffie drinken ze nooit zonder iets lekkers erbij. Meestal zijn het zoete broodjes met kaneel. Die zijn heel droog en plakkerig. Je krijgt ze haast niet door je keel. Maar daar weten ze wel wat op hier in Zweden. Ze nemen gewoon na elke hap een slok en dan hutselen ze alles door elkaar in hun mond. [3]
    • "Een draak van een verhaal." "Het spijt me, het is naar het leven. Je zult het ermee moeten doen. Ik zal in elk geval proberen het heel mooi op te schrijven en ik zal de gebeurtenissen een beetje door elkaar hutselen en dan is het literatuur." [4]
  2. ergatief (historisch) gokken op de bovenliggende kant van munten die je na enig schudden laat vallen
    • (…) zoo wordt er melding gemaakt van Ordonnantiën, beroerende de wagens, mitsgaders het breeden van de wagenslagen, van een verbod van hutselen, dobbelen en kabelen aan wagenaars en schuitenvoerders, en meerdere dergelijke onderwerpen, welke meer tot policie- en inwendig bestuur, dan tot handel en nijverheid betrekking hebben, (…) [5]
  • [2] loop hutselen!
    ik wijs jouw bijdrage aan ons gesprek zo sterk af dat ik dat wil stoppen; loop naar de pomp!
72 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[6]