ophutselen
- Geluid: ophutselen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔphytsələ(n) / (4 lettergrepen)
- op·hut·se·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ophutselen |
hutselde op |
opgehutseld |
zwak -d | volledig |
ophutselen
- overgankelijk door elkaar schudden en opgooien (van een groot aantal kleine voorwerpen)
- ▸ Goed, zij zwaait met die klepper als was 't een oorkonde, en zal eens grondig morrelen aan ons opvoedingsmodel, en het ophutselen als gare patatten, dat voel ik wel.[2]
- Het woord 'ophutselen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Luc Van de VijverSpetterpoep in: Nummer9080, nr. 13 (november 2009), Mark Verbrugge, Zaffelare, p. 50 kol. 1