• hul·de·biet
  • afkomstig van de vraag "Juf, wie is eigenlijk koning Huldebiet?" van een jongetje na het meezingen van de regels:
"Neem mijn stem, opdat mijn lied
U, mijn Koning, hulde biedt"
uit gezang 473 in het Protestants Liedboek  ; als woord in 2004 voorgesteld door de 20e-eeuwse Nederlandse taalkundige N. Sijs   in haar boek Hondsdraf [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord huldebiet huldebieten
verkleinwoord - -

de huldebietv / m

  1. (muziek) tekst die luisteraars verstaan in plaats van een stukje uit de eigenlijke liedtekst, omdat die hetzelfde klinkt
     En God was een klusser, want “gij zaagt uit de hemel neer.” Het verschijnsel huldebiet zegt natuurlijk alles over de toegankelijkheid en verstaanbaarheid van godsdienstige teksten. Die zijn vaak zo moeilijk te duiden, dat we er iets van maken wat we wel kennen en begrijpen.[2]
  1.   Weblink bron
    Nicoline Sijs
    “Hondsdraf: waar komen onze woorden vandaan?.” (2004), Sdu, Den Haag, ISBN 90 12 10087 9, p. 111
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Irene Ziegelaar
    “Zondagse Gedachte: De huldebiet” (24 november 2019) op sallandcentraal.nl