huishoudelijk
- huis·hou·de·lijk
- Naamwoord van handeling van huishouden met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | huishoudelijk | huishoudelijker | huishoudelijkst |
verbogen | huishoudelijke | huishoudelijkere | huishoudelijkste |
partitief | huishoudelijks | huishoudelijkers | - |
huishoudelijk
- het huishouden betreffende
- De huisman was vooral geïnteresseerd in elektrische huishoudelijke apparaten.
- Het woord huishoudelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.