• huis·ge·meen·te
enkelvoud meervoud
naamwoord huisgemeente huisgemeenten
verkleinwoord

de huisgemeentev

  1. (religie) groep gelovigen (een gemeente) die los van de officiële kerk praat over het geloof
    • Lang niet iedere huisgemeente heeft een dominee of priester als voorganger.