huisgemeente
- huis·ge·meen·te
- samenstelling van huis en gemeente
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisgemeente | huisgemeenten |
verkleinwoord |
de huisgemeente v
- (religie) groep gelovigen (een gemeente) die los van de officiële kerk praat over het geloof
- Lang niet iedere huisgemeente heeft een dominee of priester als voorganger.
- Het woord 'huisgemeente' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.