huifkar
- huif·kar
- samenstelling van huif en kar [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huifkar | huifkarren |
verkleinwoord | huifkarretje | huifkarretjes |
- een wagen met een kap van zeildoek overdekt
- “Acteren moet in je DNA zitten. Dat heeft iets zigeunerachtigs. Je moet de behoefte voelen om verhalen te vertellen. Had ik in de tijd van Shakespeare geleefd, dan zou ik op een huifkar van villa naar villa zijn gereden om te kijken of we ergens een show konden opvoeren.” [2]
- Het woord huifkar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huifkar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Diederik van Hoogstraten 18 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be