Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: huik
Valken met huif
Wagen met huif

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huif
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord huif huiven
verkleinwoord huifje huifjes

Zelfstandig naamwoord

de huifv / m

  1. (valkerij) kapje dat een valk wordt opgezet om de vogel rustig te houden
    • Een huif is vaak een waar kunstwerkje. 
  2. een zeildoek over een wagen dat door dunne bogen ondersteund wordt
    • We hebben een aanhanger met huif gekocht. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
huiven

huif

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiven
    • Ik huif. 
  2. gebiedende wijs van huiven
    • Huif! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiven
    • Huif je? 

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen