• ho·tel·uit·ba·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord hoteluitbater hoteluitbaters
verkleinwoord hoteluitbatertje hoteluitbatertjes

de hoteluitbaterm

  1. (beroep) (horeca) persoon die een hotel exploiteert
     Zijn opponent Jónsson werkte eerder op de beurs van Wall Street en was hoteluitbater. Hij liet zich in eerdere interviews positief uit over de Amerikaanse president Trump.[1]
     Harald Müller van Inter Ikea zei eerder deze week al tegen de Frankfurter Allgemeine dat het bedrijf in gesprek is met verschillende hoteluitbaters om het Ikea-concept te implementeren.[2]


  1.   Weblink bron “President IJsland herkozen, krijgt 92 procent van de stemmen” (zondag 28 juni 2020, 12:34), NOS
  2.   Weblink bron “Ikea wil honderd budgethotels in Europa bouwen” (15-08-2012), Tubantia