• hoog·dra·vend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogdravendheid
verkleinwoord

de hoogdravendheidv

  1. de mate waarin iemand te gewichtig doet
     Zijn woorden kunnen grenzen aan hoogdravendheid.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723