• ge·zwol·len·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gezwollenheid gezwollenheden
verkleinwoord

de gezwollenheidv

  1. het opgezet, opgeblazen zijn
     Zo had ze, nu haar eigen luik was afgesloten, het huis proberen binnen te komen, geen rekening houdend met haar diabetische gezwollenheid.[1]
  2. (figuurlijk) het al te bombastisch zijn
     Intiem, fijnzinnig of gezellig; het blijven betekenisloze begrippen in het vocabulaire van het Britse Editors. Ook het zesde album van de synthesizerrockgroep is duister, rauw en bij vlagen overdonderend. Violence is het meest elektronische Editors-album tot nog toe, maar die geleidelijke transformatie past prima bij de permanente gezwollenheid van de groep.[2]
  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Stefan Raatgever en Mark Roos
    “Hoeveel sterren krijgen de nieuwe albums van deze week?” (11-03-2018), Tubantia