hoofdstation van Groningen
  • hoofd·sta·ti·on
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdstation hoofdstations
verkleinwoord hoofdstationnetje hoofdstationnetjes

het hoofdstationo [1]

  1. het belangrijkste station van een stad of spoorlijn
     Wanneer je zo bent gewend iets op te zeggen, is het dan niet een soort blijdschap om dat gedachteloos van je lippen te laten rollen? Ze stonden in die tinctuur, een weliswaar dunne blijdschap, die je nooit kon aanraken, nooit echt kon voelen, totdat de treindeuren opengingen op hoofdstation Centrum, en naar buiten tuimelden de passagiers, met zovelen - je zou niet hebben gedacht dat de trein zovelen kon bevatten.[2]
  2. belangrijkste waarnemingspost
     Voor zo'n warme dag moet het minimaal 20,0 graden worden op het hoofdstation in De Bilt. Dat gebeurde rond 13.20 uur, toen daar 20,2 graden werd gemeten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jesse Ball
    “Het duikersspel” (2020), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021417974
  3.   Weblink bron “Het mocht even duren dit jaar: voor het eerst 20 graden in De Bilt” (4 mei 2023), Tubantia