hoofddeel
- hoofd·deel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoofddeel | hoofddelen |
verkleinwoord |
het hoofddeel o
- belangrijkste of grootste gedeelte
- Het hoofddeel van het concert bestond uit een uitvoering van het muziekstuk Schilderijen van een Tentoonstelling van de Russische componist Modest Moessorgski (1839-1881), gespeeld door de marinierskapel van de Koninklijke Marine.[2]
- Het verhaal van de eeuwige reis is natuurlijk het superieur eentonige hoofddeel van het boek. Juist die eentonigheid - van water, wind en wolken - zou mij geweldig hebben bekoord.[3]
- bovenste deel van een bed waar normaliter het hoofd van de slapende is
- Lattenbodem, 1-persoonsbed, met verstelbaar hoofddeel, geschikt voor alle matrastypen.[4]
1. belangrijkste of grootste gedeelte
- Het woord hoofddeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoofddeel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant 19 juni 2009, Ballet en concert openen Hermitage Amsterdam
- ↑ Volkskrant K. Fens 1 oktober 2004 Beukende zee, loeiende storm
- ↑ Volkskrant M. Bril 12 februari 2005 Een maand van slapen in het Aldi-universum
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be