honderdvierentachtigjarig

  • hon·derd·vier·en·tach·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdvierentachtigjarig
verbogen honderdvierentachtigjarige
partitief honderdvierentachtigjarigs

honderdvierentachtigjarig

  1. 184 jaren durend
    • Gedurende dit honderdvierentachtigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 184 jaar
    • Het honderdvierentachtigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.