honderdvierendertigjarig

  • hon·derd·vier·en·der·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdvierendertigjarig
verbogen honderdvierendertigjarige
partitief honderdvierendertigjarigs

honderdvierendertigjarig

  1. 134 jaren durend
    • Gedurende dit honderdvierendertigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 134 jaar
    • Het honderdvierendertigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.