honderdtweeënvijftigjarig

  • hon·derd·tweeën·vijf·tig·ja·rig, hon·derd·twee·en·vijf·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdtweeënvijftigjarig
verbogen honderdtweeënvijftigjarige
partitief honderdtweeënvijftigjarigs

honderdtweeënvijftigjarig

  1. 152 jaren durend
    • Gedurende dit honderdtweeënvijftigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 152 jaar
    • Het honderdtweeënvijftigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.