honderdtweeëntachtigjarig

  • hon·derd·tweeën·tach·tig·ja·rig, hon·derd·twee·en·tach·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdtweeëntachtigjarig
verbogen honderdtweeëntachtigjarige
partitief honderdtweeëntachtigjarigs

honderdtweeëntachtigjarig

  1. 182 jaren durend
    • Gedurende dit honderdtweeëntachtigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 182 jaar
    • Het honderdtweeëntachtigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.