honderdtweeëntachtigjarige

  • hon·derd·tweeën·tach·tig·ja·ri·ge, hon·derd·twee·en·tach·tig·ja·ri·ge

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

honderdtweeëntachtigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van honderdtweeëntachtigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een honderdtweeëntachtigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdtweeëntachtigjarige honderdtweeëntachtigjarigen
verkleinwoord

de honderdtweeëntachtigjarigev / m

  1. levend wezen dat 182 jaar oud is of iets dat 182 jaar bestaat
    • De honderdtweeëntachtigjarige is voor een schildpad nog heel actief.