Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·plus·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van honderd en plus met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdplusser honderdplussers
verkleinwoord honderdplussertje honderdplussertjes

Zelfstandig naamwoord

de honderdplusserm

  1. (maatschappij) iemand van honderd jaar of ouder
     Scherpenzeel en Woudenberg tellen allebei één honderdplusser. In Scherpenzeel is de oudste persoon een vrouw. Woudenberg gaat tegen de trend in, daar is de oudste persoon een man.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Esther de Kloe
    “Aantal honderdplussers in regio daalt; Amersfoort telt er nog 15” (12 juni 2019), Algemeen Dagblad