honderdplusser
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hon·derd·plus·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | honderdplusser | honderdplussers |
verkleinwoord | honderdplussertje | honderdplussertjes |
Zelfstandig naamwoord
de honderdplusser m
- (maatschappij) iemand van honderd jaar of ouder
- ▸ Scherpenzeel en Woudenberg tellen allebei één honderdplusser. In Scherpenzeel is de oudste persoon een vrouw. Woudenberg gaat tegen de trend in, daar is de oudste persoon een man.[1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord honderdplusser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Esther de Kloe“Aantal honderdplussers in regio daalt; Amersfoort telt er nog 15” (12 juni 2019), Algemeen Dagblad