honderdentweeëntwintig

       
0 1 2 2
honderdentweeëntwintig,
op een abacus
  • hon·derd·en·tweeën·twin·tig, hon·derd·en·twee·en·twin·tig

honderdentweeëntwintig

  1. "122", langere vorm van honderdtweeëntwintig, honderd plus tweeëntwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft honderdentweeëntwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot honderdentweeëntwintig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "honderdentweeëntwintig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)