hondenlul
- hon·den·lul
- samenstelling van hond en lul met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hondenlul | hondenlullen |
verkleinwoord | hondenlulletje | hondenlulletjes |
de hondenlul m
- de penis van een hond
- (scheldwoord) scheldwoord, in het bijzonder voor voetbalscheidsrechters
- nadat een voetballer (op 7 december 1969) een scheidsrechter hondenlul had genoemd, was de kreet 'hi ha hondenlul' tientallen jaren zeer geliefd onder voetbalsupporters [1]
- Het woord hondenlul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hondenlul" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be