• hon·den·lul
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenlul hondenlullen
verkleinwoord hondenlulletje hondenlulletjes

de hondenlulm

  1. de penis van een hond
  2. (scheldwoord) scheldwoord, in het bijzonder voor voetbalscheidsrechters
95 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]