• hom·ma·ge
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerbetoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1548 [1]
  • afgeleid van het Franse hommage (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hommage hommages
verkleinwoord

de hommagev

  1. een activiteit waarbij men waardering voor iemand toont
    • De jubilerende burgemeester kreeg een hommage van zijn burgers. 
    • Hódmeziivásárhely is de geboorteplaats van Sergei Bubka. Duizenden pianopelgrims brachten er volgens haar nog ieder jaar een hommage aan de grote roerganger van de middenhandtechniek, de man die door het naoorlogse Europa zwierf met een rugzak vol vingerzettingen. [4] 
91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]