Het Groninger Pelstergasthuis, een hofje.
  • hof·je
  • Verkleinwoord van hof.
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord hofje hofjes

het hofjeo dim. tant.

  1. een deels besloten leefgemeenschap bedoeld voor behoeftigen, meestal bestaande uit een aantal huisjes rond een parkje
    • Het stichten van hofjes was in vroeger eeuwen deel van de armenzorg. 
  2. een omheinde ruimte bedoeld om in te tuinieren
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

het hofjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hof
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be