• hoes·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hoesten
hoestte
gehoest
zwak -t volledig

hoesten

  1. inergatief een reflexmatige explosieve uitademing, die ontstaat bij prikkeling van de luchtwegen en deze reinigt van slijm en vreemde voorwerpen
    • Hij was verkouden en hoestte enorm. 
     Volgende week ga ik, denk ik, gewoon naar kantoor, we zitten daar maar met een man of vier. Maar als iemand straks hard gaat hoesten in de trein zonder zijn mond te bedekken – en dat gebeurt nogal eens – ga ik wel ergens anders zitten.[1]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be