• hoest·schaam·te
enkelvoud meervoud
naamwoord hoestschaamte
verkleinwoord

de hoestschaamtev

  1. de schaamte die iemand zelf heeft als die moet hoesten, omdat andere mensen mogelijk kunnen denken dat iemand ziek is en anderen door diegene besmet kunnen raken
    • Tijdens de coronapandemie hadden veel mensen last van hoestschaamte.