• hoep·la
  • vermoedelijk verwant aan hoppen en huppelen die op een springende beweging betrekking hebben [1]

hoepla [2]

  1. tussenwerpsel dat een plotselinge of snelle actie begeleidt
    • Lips wilde eigenlijk niet weten wat hij zoal met Sidore doet. Maar hoepla, daar vertelde hij het al uit zichzelf. "Ze zoent heerlijk." En zomaar wat voordelen van 'synthetische mensen': ze liegen niet en ze takelen ook niet af. [3] 
    • Strand ontwierp een enorme kermiskraam die nét in de galerie past. „Hoepla”, roepen de galeriehouders bij elke worp (wat de concentratie niet helpt). [4] 
89 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[5]