hispanic
- his·pa·nic
- van Engels Hispanic, zelfstandig gebruikt als verkorting van Hispanic American "afkomstig van of betrekking hebbend op Spaans sprekende landen in Zuid- en Midden-Amerika"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hispanic | hispanics |
verkleinwoord | - | - |
de hispanic m
- (demoniem) bewoner van de Verenigde Staten die roots heeft in Midden- en Zuid-Amerika
- De jury bestaat nu uit acht zwarten, drie blanken en één hispanic. [1]
- Het woord hispanic staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Kotterer, F."Welkom bij het Circus O.J." in: Het Parool jrg. 55 nr. 15388 (15 april 1995);p. 55 kol. 6; geraadpleegd 2019-02-19