het rambam werken

  • het ram·bam wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
het rambam werken
het rambam werkte
het rambam gewerkt
zwak -t volledig

zich het rambam werken

  1. wederkerend (spreektaal) een bovenmatig grote inspanning leveren
    • Door de computerstoring moest hij zich het rambam werken. 
    • Omdat ik niet wist van het uitstel, heb ik me het rambam gewerkt.