• hesp
  • In de betekenis van ‘(hieltje van een) ham’ voor het eerst aangetroffen in 1252 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hesp hespen
verkleinwoord hespje hespjes

de hespv / m

  1. (voeding) een stuk vlees uit de achterkant van een varken, met name de achterhesp
    • Dat is een lekkere hesp. 
  2. (gewestelijk), (voeding) het vlees van de achterkant van een varken
    • Veel mensen vinden hesp heerlijk. 
  3. (anatomie) de dij of bil van een mens
    • Daar bevindt zich de hesp. 
69 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


  • hesp

hesp m

  1. (onevenhoevigen) paard