herenbank
  • he·ren·bank
enkelvoud meervoud
naamwoord herenbank herenbanken
verkleinwoord herenbankje herenbankjes

de herenbankv / m

  1. (religie) speciale bank in een kerk voor belangrijke personen mogen plaatsnemen; speciale bank voor de ouderlingen
    • De kansel, het doophek en de herenbanken werden na de reformatie aangebracht, toen de kerk in protestante handen kwam. [2] 
    • De Kock: „Die adellijke familieleden zijn de bewoners van de Heerlijkheid Meteren, een herenhuis met een ophaalbrug en een koetshuis dat stond aan de weg van Geldermalsen naar Bommel. Die mensen hadden in de kerk ook een eigen bank met overhuiving, de herenbank.” [3] 
78 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf J. Duijs 7 augustus 2015 Oud land
  3. Reformatorisch Dagblad J. van ’t Hul 17 oktober 2018 „Dorpskerk is een plek die mij troost”
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be