herdersstaf
  • her·ders·staf
enkelvoud meervoud
naamwoord herdersstaf herdersstaven
verkleinwoord

de herdersstafm [1]

  1. lange houten stok die een herder gebruikt bij het hoeden van zijn kudde
     Ze droeg een linnen bloes en een taupekleurige broek waarvan de pijpen in stevige wandelschoenen waren gestoken, en in haar rechterhand had ze een knobbelige wandelstok waarvan het handvat gekromd was, zoals bij een herdersstaf.[2]
     "Het Landschap met de prediking van de H. Drogo" is een doek van 144 op 424 centimeter. In een breed landschap staat de heilige pelgrim met herdersstaf en hond, omringd door zieken en kreupelen die naar hem opkijken.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Amanda Block
    “De verloren verteller” (2021), The hous of books, ISBN 9789044363647
  3.   Weblink bron “Schilderij Gentse Sint-Baafskathedraal zwaar beschadigd” (Woensdag 6 februari 2002 om 00:00), De Standaard