hardhorendheid
- hard·ho·rend·heid
- afleiding van hardhorend met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hardhorendheid | |
verkleinwoord |
de hardhorendheid v
- (medisch) het slecht kunnen horen
- ▸ Zo kreeg ze 's morgens, vooral als ze de dag tevoren enigszins vet had gegeten, behoefte zich boos te maken en koos daartoe als voor de hand liggend excuus de hardhorendheid van juffrouw Belov.[2]
- ▸ Haar dochter Virginia, inmiddels 71, fungeerde als toeterende tolk in verband met haar moeders hardhorendheid.[3]
1. het slecht kunnen horen
- Het woord hardhorendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151
- ↑ Weblink bron Arno Gelder“Vera Lynn: een eeuw lang het liefje van de troepen” (20-03-2017), Tubantia