hangend
- han·gend
- hangen met de uitgang -d
vervoeging van: | hangen |
verbogen vorm: | hangende |
hangend
stellend | |
---|---|
onverbogen | hangend |
verbogen | hangende |
partitief | hangends |
hangend
- alleen van boven vastzittend, op een hoger punt steunend
- Met een hangend kastje houd je op de vloer meer ruimte over.
- van onderen vrij kunnend bewegen
- Een koksmuts voorkomt dat hangend haar met het voedsel in aanraking komt.
- (figuurlijk) slap, futloos, niet goed overeind kunnen blijvend
- Het hangend kopje van de zonnebloem komt door gebrek aan water.
- nog aanhangig, nog niet afgelopen
- Na het eten willen ze hun hangend spel afmaken.
- [3] Met hangende pootjes
bewust van schuld (thuis)komen
- Het woord hangend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.