• han·gend
vervoeging van: hangen
verbogen vorm: hangende

hangend

  1. onvoltooid deelwoord van hangen
stellend
onverbogen hangend
verbogen hangende
partitief hangends

hangend

  1. alleen van boven vastzittend, op een hoger punt steunend
    • Met een hangend kastje houd je op de vloer meer ruimte over. 
  2. van onderen vrij kunnend bewegen
    • Een koksmuts voorkomt dat hangend haar met het voedsel in aanraking komt. 
  3. (figuurlijk) slap, futloos, niet goed overeind kunnen blijvend
    • Het hangend kopje van de zonnebloem komt door gebrek aan water. 
  4. nog aanhangig, nog niet afgelopen
    • Na het eten willen ze hun hangend spel afmaken. 
  • [3] Met hangende pootjes
bewust van schuld (thuis)komen